‘Ik trek de wollen muts van mijn hoofd. Dan maar herkend worden…’

Dit korte verhaal werd gepubliceerd bij Balans.

Eindelijk vakantie. Twee dingen zouden deze vakantie tot de beste van mijn leven maken. 1. Als mijn zusje Emma me niet lastigvalt. De laatste keer vroeg ze me of ik samen met haar een puzzel van duizend stukjes in elkaar wilde zetten. Nee, natuurlijk niet. Alleen stond papa erop dat ik haar hielp. Wie knipt er nu een plaatje van puppy’s in duizend stukjes? En 2. Meer te weten komen over mijn overbuurman, die man is stokoud. Van alle mensen die ik mijn hele leven ken, weet ik op zijn minst hoe ze heten. Oké, dat zijn papa, mamma en mijn zus Emma, maar toch. Als je niet beter zou weten dan zou je denken dat zijn huis leeg staat. Nu we niet op vakantie gaan heb ik in ieder geval zes weken de tijd om dat uit te zoeken.

Snel trek ik papa’s zwarten wollen muts van mijn hoofd. Dan maar herkend worden. Veel te warm. Ik trek snel mijn zwarte joggingbroek en gympen aan en sluip voorzichtig naar de voordeur.
‘Wat ga je doen?’ hoor ik mijn zusje vragen. Aarrggg, straks wil ze weer meehelpen. Dit wordt absoluut niks. ‘Ik ga even kijken of ik het raam kan maken van de schuurdeur,’ lieg ik. Maar geloof het of niet soms lijkt mijn zusje mijn gedachten te kunnen lezen. Of het komt omdat ik bij de voordeur sta en nog nooit iets gemaakt heb in huis, of dat ik iets te vaak heb gezegd dat ik die oude man op de conciërge van Zweinstein vindt lijken. Alleen een kat ontbreekt nog…

Ze lijkt in ieder geval meteen te begrijpen wat mijn plan is. Ik loop langs mijn zusje en steek de straat over. We klimmen samen over de schutting. Nou ja, ik dan. Mijn zusje neemt de poortdeur. Als die man mij maar niet heeft gezien. Gelukkig, geen beweging in de woonkamer die het meeste weg heeft van een kringloopwinkel. Voorzichtig doe ik de klink van de achterdeur naar beneden terwijl ik het gefluister van mijn zusje negeer.
‘Lucas, stop. Ik ga het mama vertellen.’

Ik wuif wat met mijn hand naar mijn zus en stap over de drempel. Geen geluid. Opgelucht haal ik adem. In de hoek van de kamer zie ik een klein bureautje dat waarschijnlijk ouder is dan de man zelf. In de bovenste la vind ik wat pennen, potloden, wat papier om op te schrijven. In de onderste la heb ik meer geluk. Er ligt een mapje in met het opschrift 1953. Zou de man al zo oud zijn? In het mapje tref ik een vergeelde foto van een vrouw en een krantenartikel. Dacht ik het niet, de vrouw is vermist en haar man Johannes K. uit L. is aangehouden op verdenking van haar verdwijning. Die man is gevaarlijk. Snel doe ik het mapje terug in de la en doorzoek nog wat papieren op het bureau. Hoe heet de man eigenlijk? Nergens kan ik zijn naam vinden.

Terwijl mijn zusje de hele tijd aan mijn mouw hangt loop ik door naar de keuken. ‘Kom laten we teruggaan. Ik vind het eng hier.’ fluistert ze tegen me. Met de vuilnisbak heb ik meer geluk. Onder in de vuilnisbak ligt een opengescheurde envelop. Johan Koster staat er opgedrukt. Johannes K. dus. Ik voel mijn zusje niet meer aan mijn mouw trekken. Het is onaangenaam stil. Ik draai me om.
‘Wat doe jij hier?’ Johan kijkt me indringend aan.
Niet veel later sta ik naast ‘Johan de Ripper’ terwijl hij een gesprek voert met mijn vader. Iets over dat ze vroeger nog wisten hoe ze moesten opvoeden en over de politie. Ik weet niet wat ik erger vind. De teleurgestelde blik van mijn vader of mijn zusje die afkeurend met haar hoofd schudt. Dat over ouderwets opvoeden heeft mijn vader wel begrepen geloof ik. De hele week afwassen, met de hand. Wanneer mama thuis is praat papa even met haar en gaat daarna naar buiten. Ik zie hem nog net de straat oversteken als mama vraagt hoe onze dag was.

‘Goed,’ lieg ik terwijl ik langs haar heen probeer te kijken. Gaat papa nou naar die oude man toe?
Mama warmt het eten op dat papa heeft klaargezet en we wachten geduldig. Na een tijdje stuurt mama hem ongeduldig een berichtje. Er komt een piepje bij de bank vandaan.
‘Fijn, er zit niks anders op dan te wachten tot hij thuiskomt,’ verzucht mama.
‘Ik denk dat ik weet waar hij is,’ fluistert mijn zusje tegen me.
‘We zijn zo terug,’ zeg ik tegen mama terwijl we het huis uit rennen en de straat oversteken. Dit keer bellen we aan. Langzaam gaat de deur op een kier.
‘Jullie hebben dit keer de deurbel weten te vinden?’
‘Heeft u misschien onze papa Thomas gezien?’ vraag ik hoopvol.
‘Nee,’ antwoordt de man kortaf en doet bozig de deur weer dicht.
‘Zag je zijn blik. Kom mee,’ zeg ik tegen mijn zusje. ‘We gaan papa zoeken.’
Ik kijk voorzichtig door een kier bij de poortdeur of de kust veilig is.
‘Kom nou, papa is vast even naar de winkel,’ hoor ik mijn zusje roepen.
Via de regenpijp klim ik op het dak van de keuken. Ik wurm me door een open raam van wat een slaapkamer blijkt te zijn. Het ruikt verdacht veel naar zolder. Geschrokken doe ik een stap achteruit. Zou hij me hebben gehoord? Ik voel mijn hart in mijn keel bonzen terwijl ik de ene trede na de andere van de trap hoor kraken. Snel probeer ik me te verstoppen onder het bed. Als er geen dozen stonden, was het me gelukt. De kledingkast is ook geen succes. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd en kijk naar de deur. De man moet bijna boven zijn.

De deurbel. Opgelucht haal ik adem. Aan het gekraak van de traptreden hoor ik dat de man weer naar beneden loopt.
‘U weer?’ hoor ik de man zeggen ‘Uw familie heeft wel erg veel interesse in me vandaag? Kan ik dan niet even rustig van mijn oude dag genieten?’
‘Excuses meneer, ik kom u zeggen dat het mij en mijn vrouw spijt dat onze zoon u zo heeft lastiggevallen. Ik heb dit boeket voor u meegenomen.’
Papa. Ik kan wel door de grond zakken. Papa was een bloemetje kopen. Misschien moet ik toch eens naar mijn zusje luisteren.
‘Na het verlies van mij vrouw ben ik erg op mijn rust gesteld weet u. De buurt dacht er het mijne van totdat ze werd gevonden. Een tragisch ongeval,’ hoor ik de man nog zeggen terwijl ik me weer door het raam naar buiten wring.
Ik laat me van het platte dak af vallen en beland op een rozenstruik. Terwijl ik de doornen uit mijn arm pulk vraagt mijn zusje of ik papa heb gevonden.
‘Ja.’ antwoord ik. ‘Pappa staat aan de voordeur. De man is eigenlijk wel vriendelijk. Hij is graag op zichzelf.’
‘Zie je nou wel,’ zegt mijn zusje.
Ik stap door de poortdeur terwijl ik mijn zusje nog hoor fluisteren ‘Daar loopt iemand.’
Ik slaak een klein kreetje.
‘Lucas?’ hoor ik hem geschokt roepen.
‘Hallo papa.’


Steun mijn schrijfwerk
Vind je dit verhaal leuk? Je kan mij steunen door een kop koffie voor mij te betalen via PayPal of creditcard.